De Algerijnse wijngaarden bestaan al eeuwen. De grote diversiteit aan wijnstokken is afkomstig van de vele volkeren die in dit land hebben geleefd zoals Feniërs, Romeinen, Arabieren, Spanjaarden en als laatste de Fransen. Vroeger werden er veel druiven verbouwd voor gebruik aan tafel. Onder invloed van de Fransen werd de wijnstok aangewend voor wijn, niet in het minst vanwege de grondsoort en het gunstige klimaat. De Franse wijn werd versneden met de Algerijnse waardoor een hogere kwaliteit werd verkregen.
Na de koloniale overheersing werd de productie aanzienlijk beperkt omdat de behoeften niet zo groot meer was en vrijkomende gronden voor andere doeleinden konden worden gebruikt. De export vindt voornamelijk plaats naar Oost-Europa maar ook het Westen heeft Algerije als wijnland ontdekt. Er wordt voornamelijk rode wijn en rosé geproduceerd van de eigen, soms zeer oude, stokken. Daarnaast zijn er in toenemende mate stokken van Franse oorsprong. Witte wijn komt in minder mate voor. Het vinificatieproces vindt vooral plaats op de traditionele wijze. De grote producenten zijn als regel de staatsbedrijven die de domeinnaam ook als merknaam gebruiken.
Het klimaat is warm en redelijk vochtig. In de zomer kan de temperatuur stijgen tot boven de veertig graden Celsius. De hitte is voornamelijk te wijten aan de woestijn, die van de kust wordt gescheiden door het Atlasgebergte. Aan de kust heerst een aangenamer klimaat met milde en natte winters en hete droge zomers. In de zomer blaast de ‘sirocco’ regelmatig over het land, een heel hete wind die vol met stof en zanddeeltjes zit. In de woestijn kan de temperatuur oplopen tot 55 graden, met name de maand mei is berucht.